Hieronder vindt u de meest recente uitwerking van de zogeheten Wabeke-norm, die de ombudsman naar de redactie stuurde.
In 2006 ontstond een sterk accelererende onvrede over beleggingsverzekeringen. vooral waar het de kosten betreft. De teleurstelling werd massaal toen de gevolgen van zeer slechte beursjaren zichtbaar werden. Al eerder was kritiek geuit op beleggingsverzekeringen, onder meer door de Ombudsman, maar daarop werd in het verleden geen acht geslagen.
Toen veel media aandacht op gang kwam en consumentenorganisaties massale claims aankondigden, nam de minister van Financiën het initiatief om te zoeken naar mogelijkheden voor een buitengerechtelijke regeling van het conflict. In overleg met betrokken partijen werd in februari 2007 de Ombudsman Financiële Dienstverlening gevraagd een uitweg te zoeken.
Aangezien de Ombudsman reglementair geen zgn “class actions” kan behandelen werd daarbij de afspraak gemaakt dat de Ombudsman zogenoemde voorbeeldzaken in behandeling zou nemen. Deze voorbeeldzaken zouden kunnen worden ingediend door belangenorganisaties. Daarnaast zou de Ombudsman uit de individuele zaken daarvoor in aanmerking komende klachten als voorbeeldzaak behandelen. De uitkomst van deze klachtbehandeling zou door de betrokken verzekeraar categoriaal worden toegepast op al diens soortgelijke producten en voor alle klanten.
Door de Stichting Verliespolis werd in januari 2008 een drietal voorbeeldzaken voorgelegd over producten van Delta Lloyd. Ook andere exemplarische zaken, van individuele consumenten , werden door de Ombudsman als voorbeeldzaak beoordeeld.
De beleggingsverzekering, het product en de verkoop
De kenmerken van beleggingsverzekeringen, de ontwikkeling en verkoop ervan, de rol van het intermediair en diens provisie zijn bekend. Ook is inmiddels bij de meesten bekend, dat de kosten worden bepaald door de inleg, de veronderstelde eindwaarde en de contractduur.
Het gaat om ingewikkeld samengestelde producten en een langjarige contractuele relatie met de klant.
Vrijwel alle contractswijzigingen zijn ongunstig voor de consument omdat de gecontracteerde kostenlading dezelfde blijft, op basis van de oorspronkelijke premiehoogte en duur.
Het uitsluitend verkopen van levensverzekeringen op basis van voorbeeldkapitalen zonder de nodige aandacht te besteden aan de kostenstructuur en de invloed daarvan op de vermogensvorming, was tot voor kort vrij gebruikelijk.
Tot in 2006 was er weinig of geen wet- en regelgeving die volledige transparantie kon afdwingen, behoudens de Regeling Informatieverstrekking Aan Verzekeringnemers (RIAV) en de gedragscode Reglement en Risico van eind jaren ’90.
Bij die voorschriften ging het om indirecte transparantie, dat wil zeggen dat geen expliciete informatie was voorgeschreven over beleggingsrisico’s, het niveau van de kosten en risicopremies. Dat was overigens evenmin het geval na in 2002 door de AFM voor alle ‘complexe financiële producten’ ingevoerde Financiële Bijsluiter.
Pas met de vernieuwde Financiële Bijsluiter van 2006 is daarin verandering ten goede gekomen. Ook de nieuwe transparantievoorschriften met betrekking tot de offerte en het contract hebben verbetering gebracht.
De consument
Het koopgedrag van consumenten met betrekking tot beleggingsverzekeringen is opmerkelijk, gelet op de impact van deze financiële voorziening en in vergelijking tot de wijze waarop andere belangrijke zaken worden geselecteerd en gekocht. Voor de aanschaf van een keuken of een auto worden productvergelijkingen gemaakt, wordt informatie gevraagd en wordt onderhandeld. Verzekeringsovereenkomsten worden meestal gesloten zonder de documentatie goed te lezen, het product te begrijpen en zich elders voor vergelijking te oriënteren.
Weinig aandacht wordt besteed aan de structuur van deze producten. Dat geldt niet alleen voor consumenten, maar ook voor media en politiek. Veelvuldig en ten onrechte worden onder het begrip ‘kosten’ ook de risicopremie voor het verzekeringsdeel gebracht.
Daarnaast heeft de consument in de voorgaande jaren weinig belangstelling getoond voor de bezwaren tegen de kritische kanten van beleggingsverzekeringen, zulks ondanks regelmatig – ook door de Ombudsman – gesignaleerde tekortkomingen.
De tussenpersoon
Zoals uit de jaarverslagen van de Ombudsman kan worden opgemaakt, is te vaak voorgekomen dat het intermediair zich weinig van zijn primaire taak heeft gekweten en dat regelmatig voorbeelden zijn aangetroffen waarin de tussenpersoon zich in belangrijke mate heeft laten leiden door de provisie, welke in de concurrentieslag van verzekeraars omhoog werd gestuwd. Vaak blijkt ook dat consumenten zijn voorzien van verzekeringsproducten, die niet bij de klant pasten (te korte horizon, te veel risicopremie, te lage inleg, risicovolle fondsenkeuze).
Bovendien maakten tussenpersonen meestal niet duidelijk dat op de prestaties van deze producten kosten drukken, mede verband houdende met de provisie, en dat het om een langjarig contract ging, dat meestal niet zonder financieel nadeel kon worden aangepast.
Vanzelfsprekend mag een tussenpersoon voor zijn dienstverlening een vergoeding verlangen. Deskundige financiële begeleiding en advisering zijn niet gratis. Die beloning dient wel in relatie te staan tot het belang en de kwaliteit van advisering en bemiddeling.
Wetgever en fiscus
Niet onvermeld mag blijven, dat lange tijd beleggingsverzekeringen fiscaal werden gefaciliteerd om op belasting technische wijze gunstige wijze voorzieningen te treffen voor aanvullende oudedagsvoorzieningen, hypothecaire verplichtingen en dergelijke. Ook werkgevers boden deze producten aan hun personeel in de vorm van zogenoemde spaarregelingen, terwijl van ‘sparen’ in de juiste zin van het woord geen sprake was.
Aan het einde van ieder jaar was zelfs sprake van een ‘pushmarket’ waar gestimuleerd werd het fiscale jaar af te sluiten met een aftrekbare koopsomstorting.
De overheidsregelgeving werd echter enkele malen gewijzigd en belastingaftrek ongedaan gemaakt. De wisselende politieke keuzes en daarmee verband houdende wijzigingen van wetgeving troffen bijzonder de contracten voor de lange termijn. Bij de overeenkomst werd door partijen uitgegaan van een bepaald belastingregime. De gedurende de looptijd opgetreden fiscale veranderingen hebben storend gewerkt.
Overwegingen
In maart 2008 formuleerde de Ombudsman een algemene Aanbeveling inzake beleggingsverzekeringen. Stichting Verliespolis had toen inmiddels een voorbeeldzaak voorgelegd. De bestudering daarvan en het onderzoek in individuele klachtzaken leidden tot de volgende overwegingen.
Bij bewuste keuze voor een beleggingsverzekering is het beleggingsrisico voor de consument, zoals bij andere financiële producten op beleggingsbasis. Voor de “gemiddelde” consument is het meestal redelijkerwijs kenbaar dat het product een beleggingsverzekering is.
Bij keuze voor een verzekeringsproduct, dat onder meer bepaalde risico’s dekt, kan de consument zich ook realiseren, dat een deel van de inleg nodig is als premie voor de dekking van het risico.
De consument moet zich tevens ervan bewust zijn geweest dat een deel van zijn inleg wordt aangewend voor de betaling van de kosten, verbonden aan het product en de verkoop en administratie ervan. Verzekeren en andere financiële dienstverlening is immers niet “gratis”.
De hoogte van de risicopremie en de hoogte en systematiek van de kosteninhoudingen blijken evenwel doorgaans onvoldoende duidelijk.
Het cruciale manco van de beleggingsverzekeringen in het algemeen, gunstige uitzonderingen daargelaten, is de intransparantie voor de consument.
De verzekeraar, als ontwikkelaar en aanbieder van deze producten, is voor die tekortkoming verantwoordelijk, onverminderd de verantwoordelijkheid van het intermediair.
Bij de beoordeling van beleggingsovereenkomsten rijst daarom de vraag of wel gesproken kan worden van een zuivere wilsovereenstemming met name op onderdelen, die voor de consument als contractpartij niet kenbaar zijn geweest bij het aangaan van de overeenkomst. Deze onduidelijkheid betreft de hoogte van de risicopremie en de kosten die de consument op inleg en rendement in mindering worden gebracht. Dat is een belangrijk manco, want de beschikbare som voor het spaardeel, en de mate en wijze van kostenonttrekkingen zijn van groot belang voor de mogelijkheden en resultaten van het product.
Onduidelijkheid tussen de contractpartijen over deze belangrijke aspecten vergt daarom nadere bepaling van de overeenkomst. Centraal komt dan te staan de vraag in hoeverre het product voldoet aan de verwachting die de consument daarvan redelijkerwijs mocht hebben.
De Aanbeveling
De in maart 2008 geformuleerde algemene Aanbeveling aan alle verzekeraars is een advies van het model “one size fits all”.
Verzekeraars wordt daarin aanbevolen de risicopremie en de kosten van beleggingsverzekeringen alsnog te begrenzen en bij gebleken overschrijding van die grenzen de consumenten te compenseren.
Ten aanzien van de beleggingsverzekeringen zou volgens de Aanbeveling de (kwaliteits)eis hebben moeten gelden, dat deze producten, in vergelijking met alternatieve financiële producten die gericht zijn op vermogensvorming, onder gemiddelde marktomstandigheden nog economisch nut voor de consument hebben. Daarvoor werd een methode van toetsing geadviseerd, kort samengevat een maximale kostenafslag op het rendement van 2,5% over de gehele looptijd..
De eigen verantwoordelijkheid van de consument, de verantwoordelijkheid van het intermediair, beleid en regelgeving van overheid en politiek, en het besef dat het niet vanzelfsprekend is de maatschappelijke inzichten van heden onverkort te laten gelden voor het verleden, vragen wel om enige matiging.
De Aanbeveling ziet niet op de toekomst, welke voor de verzekeringsbedrijfstak, na de invoering van de modellen De Ruiter en de jaarlijkse waardeopgave aan de consument, anders is dan het verleden.
Bovendien heeft de Ombudsman geen regelgevende bevoegdheid inzake de toekomst.
De kostenmaximering van 2,5% betreft alle kosten, dus ook opslagen op risico premies.
Premie van de overlijdensrisicodekking hoort niet hoger te zijn dan bij dezelfde verzekeraar voor zelfstandige risicoverzekering in rekening wordt gebracht en zonder oneigenlijke opslagen.
Op zogenaamde euro-verzekeringen (met de vooraf gecontracteerde opbrengst) is de Aanbeveling niet van toepassing.
Vrijwel alle verzekeraars gaven aan deze Aanbeveling te zullen opvolgen, waarbij sommigen het voorbehoud maakten, dat consumentenorganisaties met de regeling dienden in te stemmen.
Claimstichtingen voor consumenten voelden daar aanvankelijk weinig voor. Met name de matiging van de compensatie werd al;s een bezwaar gezien.
Zomer 2008 publiceerde de AFM de resultaten van een feitenonderzoek naar beleggingsverzekeringen. Het uitvoerige rapport biedt inzicht in de achtergronden, de opbouw en de kosten van de op de Nederlandse markt gebrachte beleggingsverzekeringen.
De overzichten laten aan de hand van voorbeeldboekingen zien dat 48% van de onderzochte producten minder dan 2,5% totale kosten kennen, in termen van rendementsafslag. 38% zich bevindt in de bandbreedte tussen 2,5% en 3,5% totale kosten en de resterende 14% boven de 3,5% aan kostenonttrekking. Het rapport geeft aan dat het overzicht van deze totale kosten kan worden vergeleken met de Aanbeveling van de Ombudsman.
Met dit rapport is aanzienlijk meer duidelijkheid verkregen voor consumenten, beleidsmakers, politici en verzekeraars en ook het verzekeringsintermediair kan met deze overzichten beter adviseren. De aanvaarding en uitvoering van de Aanbeveling kreeg na deze publicatie een versnelling.
Verzekeraar Delta Lloyd was de eerste maatschappij, die tot een concrete regeling kwam. Tijdens de behandeling van de voorbeeldzaak tegen deze verzekeraar, met name de gehouden comparitie, kwamen onderhandelingen met de claimstichtingen op gang, die tenslotte uitmondden in een onderhandelingsresultaat, dat tevens de instemming van de Ombudsman kreeg.
De uitvoering van de Aanbeveling
Een strikt omschreven uitwerking van de Aanbeveling is niet te geven omdat iedere maatschappij eigen technische mogelijkheden en beperkingen heeft en de beleggingsproducten in kwestie verschillend zijn “gebouwd”.
Het gaat evenwel om het resultaat dat telt in de vorm van een redelijk rendement na kostenafslag en een redelijk haalbare rendementsverwachting voor de resterende looptijd.
Inmiddels hebben de meeste verzekeraars besloten hun beleggingsverzekeringen in overeenstemming te brengen met de Aanbeveling. De voorbeeldzaak van Delta Lloyd werd richtinggevend. Nationale Nederlanden, Aegon en Fortis volgden op hoofdlijnen. Sommige maatschappijen bereiken daarover een overeenkomst met consumentenvertegenwoordigers. Andere verzekeraars leggen hun aanpassingsvoorstellen ter toetsing voor aan de Ombudsman Financiële Dienstverlening.
In praktijk blijkt herrekening en compensatie op basis van een compromis- kostenpercentage tot maximaal 2,9 % van het rendement voor beleggingsverzekeringen zonder garanties, opslagen voor garanties en een redelijke brutering van de risicopremie reëel en haalbaar.
Na toepassing van de Aanbeveling op de aangegeven wijze en met een consequente compliance ten aanzien van de nieuwe regelgeving voor de financiële markt, in het bijzonder inzake transparantie en beloningstructuren, kan de woekerpolis affaire eindelijk achter gelaten worden en gewerkt worden aan de herbouw van vertrouwen onder marktpartijen.
Jan Wolter Wabeke
Ombudsman Financiële Dienstverlening
Den Haag december 2008
Bron: Telegraaf.nl